Ik zit in de lagere school, en ik ben een letterkindje. Een letterkindje dat om die reden nauwelijks
cijfers kan lezen, en er nog veel moeilijker mee kan omgaan. Dit misschien wel tot frustratie van de
meester, en / of van mij. Waarom kan ik
niet rekenen? Waarom dansen de cijfers
op het bord, terwijl ze om overzichtelijk te zijn netjes naast elkaar horen, of
netjes onder elkaar? Ik kom er niet uit.
Gelukkig is er op school ook nog zoiets dat “taal” heet. Verhaaltjes uit ons taalboek lezen. Verhaaltjes die ik mij met de beste wil van
de wereld niet meer kan herinneren. Maar
ik weet wel dat als ik Sam hoor, meteen aan een olifant moet denken, en dat Mies
een blondharig kind is. Maar zij komen
nog van veel vroeger, Sam en Mies. Uit
de tijd dat ik nog niet kon schrijven, en mijn naam mocht “overtekenen”. Dat kon ik nog net goed, toen.
Later, ik ben een jaar of elf, komt de tijd dat we gedichten
van het bord, netjes in een schrift moeten schrijven, mét vulpen. Omdat we dat moeten leren, schrijven met
vulpen. Dat schrift, dat heeft een
etiketje, waarop “overschrijven” staat.
Gedichten overschrijven van het zwarte krijtbord, in ons “overschrijven”
schrift. Misschien was er daar wel al
eens een versje van Anne MG Schmidt bij.
Ik weet dat niet. Ik weet dat
niet meer, beter gezegd. Want je moest
er je hoofd bij houden, bij dat overschrijven.
Of ik veel opnam van wàt er nu precies op het bord stond, behalve dat
wat ik in mijn schrift schreef? Geen
idee meer.
We hadden waarschijnlijk ook een vak dat “expressie” heette,
en daar moesten we gedichten naspelen, in een rollenspel, jawel. Voor dat vak moesten we als huiswerk zelfs
een keer (of twee?) een gedicht van buiten leren. Ik herinner me dat ik in mijn schoolagenda
(omdat ik die nu ik volwassen ben weer eens tegenkwam) een opmerking kreeg, dat
ik mijn eerste drie strofen van een gedicht, niet had kunnen leren. Baal!
Omdat ik misschien veel liever televisiekeek, of in de speelkamer zat te
spelen, misschien.
Later, de lagere school ligt bijna lichtjaren achter
mij. Maar die school, ik draag ze nog
steeds een heel warm hart toe. Ik adem
intussen letters en boeken in en uit, en waarschijnlijk zit er in alles wat ik
zeg, wel ergens een boektitel verscholen.
In de kast onder de trap vind ik “Wiplala” van ene Anne MG
Schmidt. Annie MG Schmidt, waarvan ik
weet dat ik een artikel las in Humo, het moet 1995 geweest zijn, na haar
overlijden. Ik vind Wiplala erg leuk,
maar zonder meer. Ik ken Pluk, waarvan
ik als boekenminnend mens moet weten wie dat ook weer is. Ik zie de verfilming van Pluk van de
Petteflet, en ben verkocht, na het zien van deze heerlijk ontwapenend mooie
film. Ik zie de verfilming van “Minoes”
en vind dat even leuk en boeiend.
En dan gaat het kleine deurtje naar het verleden plotseling
weer open, wanneer “Ziezo, de 347 kinderversjes” van Annie verschijnt, en ik
dat boek, met illustraties van onderandere Carl Hollander, Jan Jutte, Mance
Post, en de onmisbare Fiep Westendorp opensla.
Plotseling weet ik waar de gedichten in onze schrift, die
“overschrijven” heet, vandaan komen, of welke gedichten ik als huistaak moest leren.
Er is een gedicht dat “De heks van Sier-kon-fleks” heet, met bovenaan
dat gedicht een illustratie van een heks op een bezemsteel. (een illustratie
van Fiep Westendorp. En plots kijk ik
naar de muur in mijn kamer, waaraan een heks op een bezemsteel zit, zelf
gemaakt, met restjes stof, zilverfolie, en aardappelstempels. Misschien is zij wel gebaseerd op dat
gedicht. Gemaakt in de les handwerken. En er is een gedicht dat “Trap is weggewaaid”
heet, waardoor ik me prompt weer in de “grote zaal” bevindt, met mijn klas, en
waar we ons best doen om dat gedicht op te zeggen, of was het in toneelvorm te
gieten, in de les “expressie”. En
toch. Nu, jaren later weet ik als
boekminnende mens de naam van Annie MG Schmidt op die gedichten te plakken,
omdat ik vind dat mensen MOETEN weten wie wat schreef. Maar ik herinner me echt niet of we op
school, bij het overschrijven, of bij het leren van een gedicht om er toneel
van te maken, ooit hoorden of de gedichten al dan niet van ene Annie MG Schmidt
kwamen. Net zomin als ik wist dat “De
Appelmoesstraat is anders” een boek was van Joke van Leeuwen – dat toen ik zes jaar was een kampthema was
bij de Kapoenen. Dat boek kwam ik ook
weer een aantal jaar later terug tegen in de bib, en ik wilde ’t lezen omwille
van de titel. Omdat ik me die titel
herinnerde. Het was de kreet op kamp, om
ons stil te laten worden. Echt
waar. Niet omdat het een boek van Joke
van Leeuwen was, want dat wist ik niet.
Dat zijn dingen die je oppikt als je als volwassene kinderen van nu met
boeken in contact wil brengen. Nu vind
ik het als volwassene belangrijk om kinderen mee te geven wie welk boek heeft
geschreven, maar ik denk er nu wel vaak aan terug, dat ik dat als kind volgens
mij helemaal niet hoefde te weten. Ik
genoot van de verhalen, en zie mezelf nog zeuren tegen mijn moeder, die
onvermurwbaar bleef, als het verhaaltje van “Honkie en Ponkie” uit was, en ze
vond dat we moesten gaan slapen, en ze dus geen tweede verhaaltje over “Honkie
en Ponkie” voorlas, of een van Pinkeltje, en Pinkeltje, dat was de eerste
boekenreeks waarvan ik meteen wist dat het een boekenreeks van Dick Laan
was. “Pinkeltje van Dick Laan”, dat was
net zo gewoon als boterhammen met chocopasta en een glas melk. Andere boeken waren alleen titels.
Misschien is volwassen worden toch niet altijd zo slecht,
want nu weet ik dus wél wie “De Appelmoesstraat is anders” schreef en tekende,
weet ik dat Annie MG Schmidt dit jaar 100 zou geworden zijn, en dat “Honkie en
Ponkie” een boekenreeks over kabouters is van Jac Linders. Nu ben ik met hart en ziel een boekenminnend
mens die alles wil weten, en vaak een wandelende encyclopedie wordt genoemd, en
best blij is met die titel.
En dat Bart Moeyaert toen ik amper 13 was, het licht, het
vuur voor lezen defintief heeft aangewakkerd en aangestoken, ik geloof dat ik
dat al een keer schreef.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten