Laps is een klein konijn. Zelfs zijn kleinste zus is groter dan hij, en dat vindt Laps niet fijn. Hij gaat opzoek naar de wolf, die verderop in het bos woont. Laps wil ook een wolf worden, omdat die groot en sterk en gevaarlijk enzo zijn. Maar alle konijnen bij dat lage heuveltje, waar Laps woont, met al zijn vrienden en vriendinnen, neven en nichten, mama en papa, … weten dat ook, dat de wolf gevaarlijk is…
Dit is een verhaal, waar ik het volledig met de flaptekst eens ben, die vertelt: “Dit is het verhaal van een konijn. Een konijntje om eerlijk te zijn. Het heet Laps. ‘Laps is een piepkonijn’, lachen zijn vriendjes soms. Zelfs zijn kleinste zus is groter dan hij. Laps verlaat zijn nest en gaat opzoek naar de wolf. Want die kan hem vast wat leren, denkt Laps. Over groot worden. Over wolf worden. Maar wolven zijn gek op konijntjes…
De achterflap meldt ook: Een teder verhaal over gevaarlijke dromen en een zacht wolvenhart.” Dit is een van de weinige keren dat de flap niet te veel prijsgeeft, mooi zo.
Dit is een mooi verhaal, dat goed loopt, nergens onlogisch is (konijnen huppen en springen, en knabbelen en zitten.). Het taalgebruik is ok, al hou ik niet zo van “Het is opeens superstil in het bos”. Doodstil zou beter zijn, maar in de rest van het verhaal, past dit gegeven van “superstil” wel, omdat het verhaal verder ook een heel klein beetje de spreektaal hanteert: “Die is groot en sterk en vanalles. Die kan dit en dat enzo…” En dit stoort in dit verhaal ook helemaal niet. Er staan geen tegenstrijdigheden in, je kunt je perfect inleven in het konijn-zijn, maar je herkent ook het gegeven “anders te willen zijn”, en dat is een heel sterk gegeven, dat heel sterk maar niet triest, helemaal niet triest, uit de verf komt. Laps GAAT opzoek naar de wolf, nadat hij hem eerder die dag voor het eerst gezien heeft, en alle konijnen voor hem op de loop gingen. Maar Laps vond het “wow, wat een wolf!”. Hij besluit hem dus te gaan zoeken, en je merkt dat dit konijn behoorlijk wat lef heeft. Papa heeft hem eerder op de dag al weggestuurd, nadat Laps hem vroeg “als ik later groot ben, kan ik dan ook een wolf worden?” waarop papa vond dat hij zulke gekke dingen niet moest vragen. Mama begreep hem ook al niet, “je bent een konijn, Laps, geen wolf!” Dus besluit hij om er zelf wat aan te doen. Hij weet niet of hij de wolf zal roepen, of dat niet dom is. Wanneer hij bij de beek aankomt, ziet hij de weerspiegeling van de maan in die beek, en dat is ook mooi gezegd: “Dat moet ik aan mama vertellen, dat ik vlakbij de maan ben geweest”. Wanneer de wolf “wow!” in de beek plonst, schrikt Laps wel, maar ’t is dus wel een lefgozertje. Hij wil de wolf dus graag wat vragen. “Ik wil, ahum, graag een wolf worden”. De wolf lacht hem eerst uit, maar besluit dan toch maar wat voor hem te proberen doen. Wat volgt is een dialoog tussen konijn en wolf, die aandoenlijk is. Laps vraagt naar mama en papawolf, en naar broers en zussen, en vriendinnen. De wolf heeft dat allemaal niet, en dat vindt Laps erg, waarna de wolf bekent dat het soms niet simpel is een wolf te zijn. Wanneer ze naar zijn wolvenhol gaan, bekent Laps ook dat hij niet kan zwemmen, “dan moet je nog veel leren” gromt de wolf”- pakt de wolf Laps bij zijn nekvel, wat Laps ook al vreemd vind, en bovendien ruikt de wolf ook vreemd. De wolf vraagt Laps om te huilen, te springen en te grommen als een wolf, waarna hij zegt dat het “bijna goed is”. Ze gaan slapen, en de wolf vindt Laps een heel bijzonder konijn. Toch zal hij nooit een wolf worden. Hij draagt hem heel voorzichtig, zo voorzichtig dat Laps niet één keer wakker wordt, terug naar de bosrand.
Wat een verhaal is dit toch. Het is een heerlijk gegeven, dat nooit geforceerd overkomt, omdat een konijn nu eenmaal een konijn is en zal blijven, en een wolf blijft een wolf, al is deze een zachtaardig exemplaar. Maar dit past perfect in de verhaallijn.
Wow, wat een wolf! / Stefan Boonen ; Frank Daenen. Hasselt : Clavis, 2004 - 6+
Geen opmerkingen:
Een reactie posten