In “De helaasheid der dingen”, keert de auteur van dit boek, terug naar zijn jeugd, die hij doorbracht in Reetveerdegem. Daar woont het jongetje dat hij beschrijft, samen met zijn vader, en zijn nonkels, allen mislukt in het leven, en zware drinkers, bij zijn grootmoeder, die de moeder is van de vier nonkels. Je krijgt door de ogen van het jongetje “Dimmetrie”, zoals zijn nonkels en zijn vader “onze Pie”, hem noemen – ook wel “Kleine” – een inkijk in hun armoedige bestaan in het Vlaanderen zoals het hen voorstond. Het Vlaanderen van dronkenschap, drinkwedstrijden in groezelige kroegen. Je krijgt ook een inkijk in het ontluikende seksuele leven van de jonge Dimitri, maar verwacht geen vunzigheid. Behalve een fenomenaal observatievermogen beschikt Verhulst over een hele mooie pen:
“Niemand die ooit geduldig in het gras gelegen heeft en een bloem uit een knop zag springen, of die een vlinder zijn larvenlijf zag aan de kapstok hangen en aan het leven beginnen als een ware avatar, zal de kosmische verwondering begrijpen die ik voelde toen ik Helenes borsten zag ontstaan. Een gevoel dat men, indien mogelijk, in potjes zou willen doen. Voor later. Een vingerhoedje ervan op de tong telkens wanneer het moeilijk wordt. (Hoeveel van die potjes zou ik reeds nodig hebben gehad? Zou ik er nog iets van overhebben?) (p.33)
Het boek is opgebouwd uit korte stukjes, zodat het soms lijkt alsof je columns leest. Toch komen de verhalen op bepaalde tijdstippen weer bijeen, en stoort het korte van de verhalen niet om toch tot een fijn boek te komen. Je zou kunnen zeggen dat dit boek een soortement autobiografie is, een autobiografie van een auteur die het milieu waarin hij opgroeide, kon ontvluchten, en daar blij om is. Dit boek is bovenal heel erg eerlijk: of je nu dit boek leest, of een interview leest of hoort met Dimitri Verhulst: het is WAAR, met waarschijnlijk in het boek hier en daar een verbloeming. Het fenomenale drankmisbruik van zijn nonkels en zijn vader is aanwezig, en wel het hele boek door, met soms veel vunzige details, zodanig dat je wanneer weer een nonkel zijn roes ligt uit te slapen, de stank die in de kamer, die ze met z’n vieren en zoon Dimitri, delen, als lezer kunt ruiken. In interviews lees je wel dat Verhulst bang was van zijn vader, die soms met een mes achter hem aanzat in een dronken bui, maar daar dan later door verging van de spijt, maar dit zijn dingen die in het boek niet naar voor komen, hooguit krijg je te lezen dat de stoelen aan elkaar werden gelijmd nadat ze door de kamer zijn gegooid. (“de meeste van onze stoelen stonden op instorten en waren volkomen onbetrouwbaar geworden sinds mijn vader ze in een bezopen furie tegen de muur had gemept.” (p.92))
Wanneer dit boek expliciet het drankmisbruik met alle gevolgen van dien zou gaan beschrijven, zou je een wel erg plat boek krijgen. Dit is nu absoluut niet het geval. Nu heb je een boek waarin veel triestigheid zit, maar zeker ook humor, en heel veel liefde. Liefde voor mensen waar de auteur zich inmiddels “geen van hen” meer voelt, maar de liefde doet rare dingen met een mens. “Ik had zonder dat kind naar hier moeten komen, zodat ik me had kunnen bedrinken met mijn nonkels, zodanig veel tot we weer jankend elkaar onze liefde verklaarden en zongen. Ik ben het die mij als een vreemde heeft gedragen, als een vreemde die ik misschien ook geworden ben, en het was pedant geweest hen niet over mijn geluk te willen vertellen omdat zij daar misschien geen boodschap aan gehad zouden hebben terwijl ze blij zouden zijn te horen dat ik het goed heb. (p.206)
Je merkt ook dat Verhulst volwassen wordt doorheen het boek. Over het kind dat hij heeft met een vrouw die hij verliet is hij wat mij betreft ook pijnlijk eerlijk: hij heeft hem niet gewild, zijn zoon, en wilde dat hij doodgeboren was. Toch merk je ook dat hij van zichzelf vindt dat het redelijk stom was: er waren voorbehoedsmiddelen genoeg, die niet gebruikt zijn. En of hij dat kind echt niet graag ziet, het is relatief, volgens mij. “Ik zie dat hij zich verveelt. Hij scheurt bierviltjes en boetseert figuurtjes met de aluminiumfolie waarin zijn stuk chocola verpakt zat. (p194) “Ik ben zijn vader en zo zou ik me ook moeten voelen, maar ik ga er niet aan kapot dat ik hem slechtst tweewekelijks zie. Ik mis hem nooit als hij er niet is, ik zou het geen straf vinden om hem een jaar lang niet te zien. Vaders zijn voor alle dagen, nemen geen snipperdagen. Als hij er wel is vind ik dat prettig, meestal soms, ik sloof me uit om het hem naar zijn zin te maken, bied hem samen met mijn vriendin een manier van leven aan waar hij mee doet wat hij wil. Ik zie dat hij anders is opgevoed dan ik zou wensen, maar ik heb gemakkelijk praten, ik voed hem niet op. Een soort nonkel van mijn eigen kind ben ik.”
Op de een of andere manier is hij ook wel trots op zijn zoon, die hij meeneemt naar Reetveerdegem, naar het kerkhof waar zijn vader begraven ligt. Hij meldt dat hij grootvader is geworden.
Prachtig, eerlijk vlot leesbaar boek.
De helaasheid der dingen / Dimitri Verhulst .- Amsterdam : Contact, 2006.- 207p.- ISBN 90 254 27731
klik ook hier voor nog iets kleins over Dimitri Verhulst...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten