vrijdag 5 november 2010

over tapijten aan zee, Schatje en Scheetje, Keetje, over vieren en poëzie

"Een rijm in mijn oor: Kinderpoeziefestival", woensdag 3 november 2010

3 november, en ik heb herfstvakantie. Ik trein naar Hasselt voor “Een rijm in mijn oor”, in het Literair Museum daar, in samenwerking met Het Poëziecentrum Gent, dat zijn dertigste verjaardag viert. Hoera! Feestje!


Wanneer ik binnenstap in het pand vlakbij het station van Hasselt, bedenk ik voor de zoveelste keer hoe fijn ik al dat lettergewemel in mijn leven vind. Omdat het museum – waar nog niet heel veel mensen al van hebben gehoord, en ze durven dat zelfs op de radio verkondigen, in een programma dat zichzelf een “cultuurprogramma” noemt – nog steeds bestaat uit heel veel hoeken en kanten, en massa’s kinderboeken.

In twee groepen worden we ordelijk doorheen de voormiddag geloodst, en wel op een heel strak schema, maar dat stoorde nooit, en je had ook nooit het gevoel dat een dichter te kort aan het woord kwam.

Ik zag op de zolder van het museum, tussen “poëziehanddoeken”, ontworpen door studenten lerarenopleiding van de Xioshogeschool, Erik Van Os, die heel enthousiast kwam voorlezen uit zijn werk, waaronder een fragment uit “Schatje en Scheetje”, het 100ste boek van van Os en Elle van Lieshout. En toen zong ie een liedje, over Schatje en Scheetje. Schatje en Scheetje, die in de gevangenis terechtkwamen, omdat ze elkaars hart gestolen hadden. Of hij las voor uit “Jop is op de juf”, uit 1994. Over Job, dus, die hopeloos verliefd is op de juf. Maar juf is getrouwd… Dat boek, vertelde van Os, is een boek waarin alle woorden staan die ik wilde. Het publiek mocht overigens een beetje kiezen wat van Os zou voorlezen, wat de interactie meteen vergrootte. Ook met Schatje en Scheetje werd het publiek verzocht om mee te doen.

Frank Adam had een celliste, wiens naam ik vergeten ben, helaas, recht uit Frankrijk, mee. Samen lazen ze voor, en maakten ze muziek, absurde gedichten die me helaas nogal weinig deden, maar omdat Adam een podiumbeest is, kwam het allemaal goed: over een sok die niet in zee wil met een stinkvoet, over bang zijn in het donker, over blote mama’s en zussen, die wanneer je haar vraagt of je al dat bloot dat ze onder haar kleren draagt, mag zien, je afblaft.

Riet Wille is logopediste, en wat mij betreft merk je dat in haar poëzie: wanneer ze met woorden speelt, heb je als toeschouwer (te) vaak het gevoel dat je oefeningen zit te maken. Ze deed iets wat op een workshop leek, en legde een paar geheimen uit haar boeken bloot, over foute covers, en over letters die eigenlijk omgekeerd moeten staan. Het boek “Toen de duisternis viel, heb ik ze opgeraapt” is de titel van een gedicht van Wille, en dat was fijn om te horen, want dat wist ik niet. Wat ik wel weet, is dat het nu de titel is van een bundeling die Annemie Leysen maakte, met illustraties van Gerda Dendooven.

Geert De Kockere was een beetje een schoolmeester, wanneer hij over zijn poëzie kwam praten, en soms een beetje naïef. Hij maakte bijvoorbeeld een buiging, na de titel van een gedicht, dat hij dan voor ging lezen. Want, zo zei hij: mijn buiging is een witregel. Dat moet je weten. En hoe komt het dat de zee zo vervuild is? Omdat jij met je voeten vol zand, de zee in gaat. (Tsja…) Dus wat moet je daaraan verhelpen? Hoe hou je de zee schoon? Leg tot vlak voor het water, een matje, waaraan je je zandvoeten afveegt, en dan kan je de zee inrennen. Doe hetzelfde wanneer je de zee verlaat. En wat doe je dan met je matje vol zand, aan het eind van de dag? Uitschudden in zee? Toch maar niet. Rol je matje op, en schudt het uit in je tuin, thuis. Dan heb je daar na verloop van tijd een zandbak.

En toen was er middagpauze. Stipt om één uur ’s middags, zoals aangekondigd. Niet om 13.01u. Ik zei het al: zeer strak schema, zonder dat het de deelnemers van het festival opviel, wat een puike prestatie is.

Om 14.00u was de start van het tweede luik van de dag, met weer vier dichters.

Edward van de Vendel kwam (zag, en overwon), voorlezen en showen uit “Opa laat zijn tenen zien” en “draken met stekkers”, zijn stripgedichten die hij samen maakte met de onvolprezen Floor De Goede (en volgens de Leeswelp is hij een illustratrice), waarvan van de Vendel vindt dat hij ALLES kan tekenen, en de beste striptekenaar van Nederland is. En weet u? Hij heeft daarin nog gelijk ook, als u het mij vraagt. Maar u vraagt het mij niet, waarschijnlijk. Tanken en denken, dat rijmt in Vlaanderen niet, maar in Nederland wel. En Vlamingen wonen in een appartement, Nederlanders in een flat. En tanken en janken rijmt wel, en “Er nog zijn, daar gaat het om”, dat is Superguppie, ook al onvolprezen, bundels met Fleur van der Weel.

Hierna ging het weer richting zolder, voor een workshop (en deze keer echt) door Kip van Troje, een ongesubsidieerd gezelschap dat resideert in Gent, en zich met poëzie allerhande bezighoudt. Hier ging het vooral over wat je met poëzie allemaal kunt doen. Wat vroeg de man die de workshop leidde dan? Gekke dingen, eigenlijk, zeker als je elkaar voordien nog nooit zag. “Draai je naar je linkerbuur toe, kijk een minuut in zijn of haar ogen, en vertel mij wat je in die ogen ziet”, bv. Of “zeg iets liefs over de persoon naast je”. Nouhou… Hier moet je zin in hebben! Of houden van gekletter der letteren. Ik hou het op dat laatste, geloof ik… Waarmee ik niet gezegd heb dat ik dit soort van workshop niet leuk vond, wan dat was het zeker wel. Jawel.


André Sollie zorgde ook voor enige actie: “wil iemand een sterretje komen tekenen?” “Wil jij hetvolgende sterretje tekenen?” “Nog eentje”? En toen ging ie met blauw aan de slag, vroeg iemand om een hoedje in zwart te tekenen, en iemand om de oortjes die zo samen de omslag gingen vormen van “Altijd heb ik wat te vieren”, waaruit ie voorlas. “Honnepon” kun je trouwens ook zingen, en daar als kindjes van een zangkoor aangenaam van schrikken: “Hey! Dat kennen we!” en toen zongen ze. Het hele gedicht “Honnepon”. En André wist er niets van. En iedereen kreeg achteraf een donderend applaus. Natuurlijk!

En toen kwam Johanna Kruit nog een paar gedichten lezen. Maar eerlijk is eerlijk: ze was een dichter teveel, geloof ik. Ik had genoeg woorden gehoord, ik had genoeg genoten, en ik was moe. Waarmee ik geen afbreuk wil doen aan Johanna Kruit, die weet dat een dichter heel gewoon is, of een tovenaar.

Toch bedacht ik ook nu weer hoe fijn ik al dat jeugdliterair geweld allemaal vind, en dat je als volwassene hier net zo goed in kunt opgaan. Meer van dat?