vrijdag 7 juni 2019

Mathilde, ik kom je halen / Inez van Loon

1860, Charleroi, België. Paulien is 11. Samen met twee jongere zusjes en haar moeder woont ze in een huisje op het land. Grootvader is als het verhaal begint net overleden. Prompt komt al het werk op het land bij Pauliens moeder terecht. Haar zusjes zijn nog te klein om mee te werken. Vader en oudere broer Hugo werken in de mijn in Luik. Alsof dat nog niet genoeg is, komt vader thuis zeggen dat Hugo een ongeval heeft gehad, en niet meer in de mijn zal kunnen werken. Paulien zal haar broer moeten vervangen…
Dit kleine verhaal van 94 bladzijdes, en met een prachtige boekomslag van Jan Bosschaert, schreef Paul Kustermans in 1995. Hij legde de klemtoon op hoe machteloos mensen zijn als het om geld verdienen gaat in 1860, en dat men ook kinderen die daar oud genoeg voor waren, zonder pardon inzette om zwaar werk te doen. Misbruik is nooit ver weg. Het tij keert en het werkvolk blijft de uitbuiting niet pikken. Dit verhaal wordt verteld vanuit het gezichtspunt van deze mensen. Klassenverschillen worden summier belicht.

1900, De Rupelstreek, België.
Mathildes moeder is overleden, en haar vader kan niet langer voor zijn dertienjarige dochter zorgen. Ze wordt naar de steenbakkerijen in de Rupelstreek gestuurd, naar haar oom en tante. Mathildes vader heeft haar gezegd dat ze daar voor de kleintjes zal zorgen. Algauw blijkt echter dat ze net als iedereen, op de steenbakkerij als afdraagster zal werken. Dit is zeer zwaar werk, met lange dagen en korte nachten. Mathilde woont samen met haar oom en tante met nog 9 andere mensen in een klein huisje op het “geleeg”, zoals hun werkplek heet, waar alle werkvolk ook samenwoont in afzonderlijke kleine huisjes. Vanuit het dorp wordt op hen neergekeken. Haar vader zal met een jongere vriendin, Lena, een zoon krijgen.

De Nederlandse Inez Van Loon had Belgische grootouders. Na Wereldoorlog I verhuisden ze naar Nederland. Ze wilde graag het verhaal van haar eigen grootmoeder, Mathilde uit de titel van dit verhaal, vertellen. Het verhaal begint bij haar dood in “Dordrecht, 1975”. Algauw werd het voor haar duidelijk dat “Mathilde, ik kom je halen” het verhaal is van alle kinderen die ook nu nog worden uitgebuit.
Met veel gevoel en mededogen vertelt ze het verhaal van mensen op het geleeg, en laat ze zien hoe er moest gezwoegd worden van ’s morgens tot ’s avonds. De klemtoon ligt in dit boek bij hoe alles beleefd wordt vanuit kinderperspectief, al zijn ouders wel steeds aanwezig. Kinderen kun je genadeloos afjakkeren, en soms gaan ze dood aan de “longziekte”, wat tuberculose is. Ook hier keert het tij, en zie je hoe Socialisme opgang maakt, en dat mensen dit meestal maar niets vinden. Dat er voor de allereerste keer een dokter het geleeg bezoekt, is opzienbarend. Bovendien heeft hij zelfs een auto!

Na “Voor Paulien” en “Mathilde, ik kom je halen” te hebben vergeleken kunnen we gerust wat parallellen trekken: Hard werken voor amper droog brood, klassenverschillen, waarbij de bazen het goed hebben, en het werkvolk maar best gewoon doet wat van hen gevraagd wordt, (en dat meestal ook – niet zonder morren – doet), anders betekent dit loonverlies of boetes. “Boete, het is een woord dat [Paulien] zou leren vrezen” zonder dat er in eerste instantie verandering in de situatie kan komen. Dat het werkvolk het niet meer pikt, wordt in beide boeken op café besproken door de mannen. De vrouwen staan in voor het huishouden en de kinderen, zij het dan vooral in “Mathilde, ik kom je halen”.

“Voor Paulien” speelt zich af tijdens één week, en begint wanneer Paulien haar broer in de mijn moet gaan vervangen. Kustermans maakt nog net tijd om het gezin van Paulien te schetsen, en dat vaders wil wet is: “Weet je wat ik doe [als Pauliens moeder zich afvraagt of ze het werk niet eens zou kunnen staken]?” “Dan sla ik je bont en blauw”. En dat Paulien meegaat en daarmee uit.

In “Mathilde, ik kom je halen” zijn de relaties tussen vooral de kinderen gelijk, al blijkt snel dat jongens minder (snel) volwassen zijn dan meisjes, die vaak op 13 jaar “te oud” bevonden worden door de twaalfjarige vrienden van de eveneens twaalfjarige Adriaan. Marie, het oudste nichtje van Mathilde, heeft als Mathilde op het geleeg aankomt, al een dochtertje. Marie is 16. Dat kan voor lezers van nu misschien raar overkomen, maar voor geen van beide boeken is dit een storend element. Dat Adriaan en Mathilde doorheen het boek als vanzelfsprekend iets voor elkaar voelen is een prachtige meerwaarde voor dit boek.

Dat Mathilde zelf iemand is van een andere klasse blijkt doorheen het verhaal: toen haar moeder nog leefde, kon ze op een eigen kamertje met kaptafel en mooie kledij in de kasten, leren lezen. Mensen op het geleeg bewonderen of benijden haar daarvoor. Of vinden haar net daarom nog minder dan niks. Voor Fonske, haar neefje van 6, is het echter een zegen dat ze kan lezen: nu kan ze in de gazet lezen dat er een stoomtram komt! Als het tussen de opzichter van het geleeg en de meisjes die er werken, steeds erger wordt, en als blijkt dat opzichter Kobe zijn grijpgrage handen niet van Mathilde kan houden (“pas op voor Kobe”, wordt Mathilde door de oudere meisjes op het hart gedrukt), rijpt bij haar het idee om naar Antwerpen te trekken…

Nog een klein deel van “Mathilde, ik kom je halen” is voor Antwerpen, waar Mathilde eerst niet weet waar en hoe ze daar moet komen. Adriaan brengt haar middenin een nacht, naar de overkant met een gepikt bootje. Na wat omzwervingen werkt ze daar tot aan het begin van Wereldoorlog I in een chocoladewinkel. “Lestrieux” mag dan al niet echt hebben bestaan, pralinewinkels kent Antwerpen ook nu nog.
En oh ja: Mathilde en Adriaan zijn echt getrouwd. Met koperen gordijnringen, omdat er geen geld was voor echte trouwringen.

Aan het eind van dit boek worden Vlaamse woorden als “nonkel” en “praline” uitgelegd voor Nederlandse lezers. Het boek werkt geenszins op het sentiment van de lezer, maar biedt een mooie, harde inkijk op het leven van hardwerkende volwassenen en kinderen die moeten ploeteren om alleen maar aan eten te komen.
Mathilde, ik kom je halen / Inez van Loon.- Hasselt : Clavis, 2018. – 183p.- ISBN 978 90 448 3270 9