zondag 25 april 2010

Opgejaagd / Lydia Rood

Maira is een Sintetza, een soort van wat mensen wel eens “zigeuners” noemen, hoewel zij zelf niet zo willen genoemd worden. Ze verdienen hun geld met optreden in circussen of als straatmuzikanten. Ze kwamen waarschijnlijk uit India, zwervend over de hele wereld. Na wereldoorlog II konden ze hun oude leven niet meer oppikken en werden ze verplicht door de overheid om in huizen te gaan wonen.

“Opgejaagd” is het verhaal van Maira en haar familie, en een deel uit de reeks van zes boeken over feiten uit wereldoorlog II waarover in jeugdboeken nog maar zelden is geschreven, zo meldt “Opgejaagd”. Na jaren zwerven, worden ze in eerste instantie gedwongen om in de stad in een huis te gaan wonen, wat Maira en haar familie heel erg raar vinden: ze waren tenslotte gewend aan trekken met een woonwagen. Daar werden ze later opgepakt en weggevoerd naar kamp Westerbork (meldt het aanhangsel), om nog later op een trein richting Auschwitz te worden getransporteerd. Niet alleen Joden werden immers vervolgd: zigeuners, homoseksuelen, gehandicapten: allemaal ondergingen ze hetzelfde lot om te moeten werken in werkkampen, of te worden vergast. Dit boek wil hierover wat meer vertellen, zonder dat het daarom een non-fictie werk is.

Ga mee, met Maira en haar familie, op hun tocht, met grote familie. Leef mee met hoe moeder Bloema wil dat Maira NIET op transport zal gezet worden, en alle anderen uit haar familie wel. Merk op dat je overal mensen hebt die je willen helpen, zoals gekke David iemand is, hoewel hij wachter is in het kamp.

Maira kan ontsnappen, met behulp van een regenmantel, en een tangenset en een zilveren schaar van haar moeder. Waarna ze helemaal alleen, voor het eerst in haar leven, verder moet. En zal ze haar familie ooit nog terugzien? Haar moeder vraagt haar om opzoek te gaan naar haar vader, maar waar is die? Bovendien heeft Maira het beeld hoe haar broer, die zich probeert te beschermen met zijn gitaar voor zijn buik, wordt doodgeschoten door de Duitsers.

Knap boek op zich, maar het biedt geen meerwaarde voor wie nog iets wat hij of zij niet wist over wereldoorlog II, te weten wilde komen. De groepen die geviseerd werden door de Nazi’s zijn volgens mij, helaas, perfect inwisselbaar. Maak hier holebi’s van (die een roze ster op moesten, waar de Joden een gele ster moesten dragen op hun kleding om herkenbaar te zijn), of gehandicapten, en je kunt hetzelfde verhaal vertellen, zonder het “rondtrekken” gegeven, denk ik. Wat niet wegneemt dat wereldoorlog II door NIEMAND mag vergeten worden, ook niet de gruwelen die Wereldoorlog II heeft aangericht.

Ook voor dit boek valt me de zorgvuldigheid van de uitgave op, en Rood’s taalgebruik, dat zuiver is, zonder toe te geven aan “wat kinderen leuk vinden of populair vinden”. Er worden geen namen verwisseld, er zijn geen drukfouten gemaakt, enkel de cover zou wat authentieker mogen: Maira heeft dik lang krulhaar, terwijl het meisje (een foto uit het verzetsmuseum in Friesland, Getty-images) eerder stijl haar heeft, en al zeker geen krullen.

Klein minpunt is wel dat het boek meldt dat Sinti hun taal niet schrijven, maar dat het verhaal wel vertelt dat Dotsji, Maira’s grootmoeder haar leert schrijven. Maira woonde wel in Nederland, en misschien bedoelde de auteur dan om Maira Nederlands te leren schrijven, en naar school te sturen.

Achterin het boek vind je een lijstje terug van Maira’s familie: dat lijstje is overigens meer dan welkom: ze is namelijk erg uitgebreid: neven, nichtjes, oma, opa, overgrootouders, …

Opgejaagd / Lydia Rood.- Amsterdam : Leopold 2009.- 170p.- ISBN 978 90 258 5511 6

informatie over dit boekenproject: Vergeten oorlog
informatie over de auteurs die aan dit boekenproject meewerken: Schrijvers van de ronde tafel

donderdag 22 april 2010

Moord en brand om "Kikker"?

Toen de jeugdbibliotheek van Ham besliste om de nieuwe verhalen van Kikker, die na de dood van Max Velthuijs zijn verschenen – niet op te nemen in de collectie, kreeg deze beslissing applaus. Omdat het om flauwe afkooksels en verkwanseling van een erfenis zou gaan. Maar is dat wel zo? Na wat rondgooglen, niet eens vijf minuten, zie ik dat ‘Kikker’ een tv-serie werd. En daarmee wordt Kikker een televisiefiguurtje. Niet meer, maar zeker ook niet minder. En ja: dan krijg je, wanneer je van die televisiereeks weer boekjes gaat maken, flauwe afkooksels. Dat is waar. Los van het feit of ik alle Studio100-producties en -producten maar niets vind, kun je stellen dat dit met Kikker helemaal (helaas?) niet anders is. Kikker komt op televisie, en prompt zie je merchandising opduiken. Want ook Plop, K3 en Bumba zien er bij hun afgeleiden op bekers, tassen en sleutelhangers anders uit. Ik denk dat ik neefje E. en zijn toekomstig broertje of zusje liever een Kikker cadeau doe, hetzij in boeken (en dan inderdaad liefst het origineel, waarvan zelfs mijn vader zou zien dat dat schitterend ambachtelijk schilderwerk is), hetzij met poppen of een dvd’tje met filmpjes.


De rol van de bibliotheek

Het siert de bibliotheek van Ham dat ze de nieuwe Kikkerboeken die zullen verschijnen, of die na de dood van Velthuijs zijn verschenen, niet in de collectie opnemen: Velthuijs’ oeuvre was bij leven van zulke kwaliteit dat het zonde is om de verhalen niet gewoon te herdrukken, zonder de televisieserie die over Kikker werd gemaakt (afleveringen van een zevental minuten) daarbij te (willen) betrekken. Want eigenlijk griezelt deze boekenwurm van allerlei afgeleiden van televisieprogramma’s, als daar zijn of waren: twee boeken over de televisiesoap “Thuis” (en reken maar van yes dat ze verkochten, zag ik op de boekenbeurs: laat de acteurs opdraven om er een handtekening in te zetten en “kassa kassa”.) Of de drie dagboeken van Sara. Of Plop, of Bumba, of K3 of Piet Piraat… Ik denk daar liever niet te erg over na, dat maakt me eigenlijk triest. Een boek hoort te zijn wat het is: een boek. En een televisieserie hoort te zijn wat het is: een televisieserie.
Hoewel ik ook wel even bij mezelf wil kijken: ik wilde als kindje OOK graag een dekbedovertrek van De Smurfen of van Billie en Bollie. Of een joggingpak met Mickey Mouse erop. Er is dus volgens mij niks mis met een beetje (en echt: een beetje, ik wil echt geen tonnen bekers of borden of weet ik wat allemaal, en eigenlijk nog liever helemaal geen boeken omdat dat makkelijke koop is van al de sterren op televisie, en al zeker niet wanneer een personage uit een televisiereeks een boek over die televisiereeks schrijft. Want ook dat kwam wel eens voor).
Dat er boeken rond (jeugd)programma’s verschijnen, is trouwens helemaal geen nieuw verschijnsel, heel even nadenken over wat ik vroeger op tv graag zag leverde onderandere dit op:

Merlina’s mysterieboek (1984)
Marsmannen van Venus (1986)
Mik, Mak & Mon : de gezanten van Galacton (1986)
Het geheim van Sardonis (1990)
De dossiers van Postbus X (1991) (Bron: Wikipedia)
Allemaal afgeleide boeken van destijds immens populaire jeugdreeksen. Ze werden bij elkaar gepend door Jef Elbers, de echte naam voor Dick Durver, die de scenario’s voor deze reeksen schreef.

Voor wie mij een beetje kent is het ook geen geheim meer, dat toen ik vijftien werd en in de volwassenafdeling van de bibliotheek MOEST mijn gading zoeken, ik mijn toevlucht zocht in boeken van Medisch Centrum West, Kartouchke (van Morgen Maandag) en waarschijnlijk ook nog “Langs de kade”, dat toen ook in boekvorm te vinden was.
De bibliotheek moet wat mij betreft wel – al is het maar een fractie – van alles aanbieden. Dat – in het geval van de bibliotheek van Ham – ze de nieuwe Kikkerverhalen niet opnemen: het siert hen. Er zullen ook zonder die nieuwe boeken Kikkers aanwezig blijven in de bib. Dat men in de bibliotheken in het algemeen, niet àlle Plopboekjes, Bumbaboekjes enz. aanbiedt, siert hen ook. Maar een aantal kan wel: ook ik heb als kind boeken van Sesamstraat en van Bert en Ernie uit de bib meegenomen: dat kende ik van tv, en zelf boekjes uitzoeken durfde ik gewoon nog niet: mama moest dat samen met mij doen, of soms beter nog: voor mij doen. Want kon zij niet geweldig vertellen en voorlezen? En zo kwamen de Bruikleners, Pinkeltje en aanverwanten op kousenvoeten binnengewandeld bij ons. Zo komt het dat deze boekenwurm nu schrijft over wat ze hoort en ziet in het kinderboekenwereldje.

Moet de bib kritischer zijn?

Ik weet dat niet. Want is de bib geen plek waar je boeken ontleent, die je wel wilt lezen, omdat je ze misschien goed zult vinden, en je die héle goeie boeken dan alsnog aankoopt? Toon Tellegen, om maar één voorbeeld te noemen? En zijn er geen boeken in de bib waarvan je denkt: dat wil ik lezen, die je achteraf zwaar tegenvallen? En ben je dan niet even blij dat je er je geld niet aan hebt gespendeerd? Ja toch?

zondag 18 april 2010

Twee tieten in een envelop / Wim Daniëls

“Het is rood, en het is rond – rarara, wat is dat?” “Een blauw vierkantje.” Dit is één van de mopjes die in dit boek staan, om de toon een ietsje lichter te maken. De titel van dit boek “Twee tieten in een envelop” beloofde wat mij betreft niet echt veel goeds, het is trouwens ook het antwoord op een mop in dit boek. Wim Daniëls is een auteur die behalve kinderboeken ook vaak boeken rond en over taal schrijft, en er ook veel mee bezig is. Na “Dingen van Daan” was “Twee tieten in een envelop” nog eens een boek dat ik van hem las. Dankzij dit boek weet je ook dat je “meetsysteem” in twee richtingen kunt lezen, en dat dit woord, net als “lepel” dan toch hetzelfde blijft. “Groente” is een raar woord, er zijn namelijk ook rode groenten. Dus zou je tomaten “roodte” moeten kunnen noemen.


Maar hierover gaat dit boek niet.

Wietskes mama heeft borstkanker, en zal aan het eind van dit boek doodgaan. Het boek biedt de (jonge) lezer een keiharde blik in het gezin waarin mama niet lang meer zal zijn. Er staat NIETS tussen de regels, en er wordt NIETS verbloemd verteld. Alle pijn en bijwerkingen van “gemo” (Wietske schrijft dit woord zo, hoewel ze weet dat je “chemo” moet schrijven, maar je zegt wel “gemo”) komen aan bod, van een gezwollen buik door vochtophopingen als het dragen van een pruik omdat mama kaal wordt, de pijn, het vele slapen. Wietske gaat ook vaak naar mama kijken “of ze toch zeker nu nog niet dood is.” En wat moeten kinderen van elf? Wietske probeert door te gaan met haar leven, maar voor haar broer Okke is dit veel moeilijker. Papa zegt hem op het laatst zelfs dat hij niet egoïstisch moet wezen: MAMA zal er niet lang meer zijn, en hij verdoet zijn tijd met bokken op zijn kamer. Terwijl Okke niet meer naar school gaat, wil Wietske dat net wel. Hier merk je dat het leven echt wel zijn gewone gang gaat. Ook voor de lezer die dit boek leest, gelezen heeft. Hoe moeilijk dat soms ook is. En dat klasgenootjes vaak heel erg grof kunnen zijn. En dat je als onderwijzer dan maar best stevig in je schoenen staat. Wanneer iedereen weet dat Wietskes mama nu snel zal sterven, ligt er, van één van de twee moppenclubs, waar Wietske uit is gestapt, omdat ze nu toch niet meer om moppen zal kunnen lachen, een mop op haar tafeltje: “Sam en Moos komen elkaar op straat tegen. Zegt Sam tegen Moos: “Hoe gaat het met de buurman en zijn vrouw? Die waren allebei toch flink ziek?” Zegt Moos “Met de buurman gaat het goed, die is weer helemaal beter, maar zijn vrouw gaat maar langzaam vooruit. Ze komt er net aan, kijk maar achter je.” Sam kijkt achterom en ziet dat er een begrafenisstoet aan komt.” Zo zie je ook erg goed dat kinderen ongelofelijk grof voor elkaar kunnen zijn, en dat het dan de taak van een leerkracht (in dit geval) is, om hiertegen op te treden. Deze juf doet dit trouwens voortreffelijk: ze wil NIET weten wie die mop op Wietskes tafel heeft gelegd, ze vraagt het blaadje enkel en leest de mop voor, voor de hele klas. De kanker van mama in dit boek is voortdurend aanwezig, je wordt als lezer voortdurend meegenomen: en naar school, waar het leven gewoon (kan) doorgaat(n), als naar huis, waar iedereen ook zo gewoon mogelijk probeert te doen, maar waar mama’s naderende dood een grote plaats inneemt. Hoe dit gezin mama’s dood voorbereid, met enkel nog Sinterklaas (die in Nederland een veel prominentere plaats heeft, op vijf december), Kerst en Nieuwjaar te gaan. Mama maakt voor haar drie achterblijvers elk een fotoalbum: een voor papa, met foto’s van hem en haar samen, één voor Okke, met foto’s van haar en hem, en een voor Wietske, van haar en haar samen. Dit beukt echt, en hielden mijn ogen echt niet droog. Het is het Nederlandse meisje Wietske die dit verhaal vertelt, maar iedereen heeft een rol. Ook oma en opa, die met mama een dochter verliezen, en mama’s vriendinnen verliezen een vriendin. Maar kan dat wel? Wanneer je ouders nog leven, als dochter, doodgaan? Ouders zouden hun kinderen niet mogen overleven. Ook dit staat in het boek, en hoe oma en opa daarmee omgaan. Opa door op een bank in het park een beetje te gaan zitten huilen, en oma door vaak bij mama te zijn. Maar doodgaan zou pas moeten als je oud bent, op je 75 ofzo. Mama is 43…

Dit boek is helemaal af, al zou ik er misschien wel een andere titel aan gegeven hebben. De titel beloofd een onderbroekenlolverhaal, en dat is het niet. Het zou misschien zelfs gecatalogiseerd kunnen worden onder “non- fictie. Zeer aangrijpend, en bijna onvergetelijk boek. “Voor Rina, Adriana en alle andere mama”s en vrouwen die er nog hadden moeten zijn”, is de opdracht voorin het boek. “Mag je nog lachen als je moeder doodziek is?” Dit is de vraag die onder de titel op de voorplat staat, en die vraag had niet gehoeven. Dit geeft ook weer, wat mij betreft, een beetje een verkeerd beeld van wat een lezer van dit boek kan verwachten.
Twee tieten in een envelop / Wim Daniëls.- Houten : Van Holkema en Warendorf, 2009.- 111p.- ISBN 978 90 475 0738 3

zondag 4 april 2010

De fanfare van Heuvelbos / Henri Van Daele ; Klaas Verplancke

Op een avond ziet de Olifant, die in het circus moet rondlopen met een roze tutu aan, en op commando andere kunstjes moet vertonen voor publiek, zijn kans schoon: hij ontsnapt. Hij vlucht naar Heuvelbos en maakt daar kennis met Ridder Louis MPoint, heer van Heuvelbos, die een geheim heeft. De Olifant went snel aan het leven in Heuvelbos, en maakt ook nieuwe vrienden: Beertje Kareltje, een klein beertje, dat koste wat het kost een eigen berenrepubliek wil oprichten. En hij ontdekt dat De Kleine Grizzly, zoals Ridder Louis MPoint eigenlijk heet, een beetje verliefd is op Prinses Limoentje, die is voorbestemd om koningin te worden. Maar niet iedereen is zo blij met de bewoners van Heuvelbos, zoals de beren en de Olifant vaak mogen merken. Gelukkig is er ook nog Maroni, een verkoper van ijs in de zomer, en gepofte kastanjes in de winter.


Een oerdegelijk geschreven, klassieke vertelling. Een verhaal zonder al te veel tierlantijnen en een grote dosis nuchterheid, zoals we van Van Daele gewend zijn. Wanneer de Grizzly zijn honing bijna op is, bijvoorbeeld, en hij naar de bijen moet om verse honing te halen. Hier zou men een en al actie in het boek kunnen stoppen, van bijen die er niet voor terugdeinzen om onze grizzly aan te vallen. Niet zo met Van Daele: de bijenkoningin weet dat de grizzly niets kwaad in de zin heeft, en ze geeft hem wat hij vraagt. (p65-66-67)

Alles in dit boek klopt, en dingen die ongeloofwaardig zijn, zijn in dit boek wel geloofwaardig: De Grizzly en de Olifant maken een liedje, en besluiten dit te gaan zingen. Dit komt echter niet zomaar tot stand, en de Olifant is ook zeer kritisch, (net als de lezer), wanneer hij opmerkt dat dingen niet rijmen. “Het is een beeld”, legde de Grizzly geduldig uit. Misschien moet je hiervoor wel gewoon Henri Van Daele zijn. Om met een grote dosis nuchterheid je boeken bij elkaar te schrijven.

Je merkt ook een grote genegenheid van de Grizzly voor Prinses Limoentje, en hij is een beetje jaloers wanneer er roddels over haar opduiken, en over haar nakend huwelijk. Dat mag niet! Ook prinses Limoentje heeft hier trouwens haar derde rol, na “De Grizzly die niet slapen wou” en ook in “Het grote berenvoorleesboek” komt ze om het hoekje loeren. In die zin is “De fanfare van Heuvelbos” misschien een vervolg voor oudere lezers op “De grizzly die niet slapen wou”: Prinses Limoentje is een jonge, zelfbewuste vrouw geworden, en de lezer merkt dat de zoo, waar de grizzly ooit in werd ondergebracht, bij het paleis, zijn tijd heeft gehad, dat dieren niet horen te worden opgesloten.

De olifant zal in dit boek ook met een depressie gaan worstelen, omdat hij het publiek begint te missen. (Zou je dan terug in een roze tutu willen rondlopen? – het antwoord hierop is nee). Dat merkt de lezer mooi op, echter zonder dat dit iemand door de strot wordt geramd: je mag zelf je invulling aan het gegeven depressie geven.

De tekeningen van Klaas Verplancke, die ook het vorige “Grote Berenvoorleesboek” van illustraties voorzag, zijn wat mij betreft redelijk terug “to basic”. Maar waar Verplanckes tekeningen normaalgezien bij de desbetreffende tekst (of een beetje verderop, maar wel op zo’n manier dat je een beetje kunt opmaken wat de tekeningen vertellen) passen, is dat in “De fanfare van Heuvelbos” niet echt zo, en heb ik de indruk dat de tekeningen zomaar “ergens in het boek” zijn gesmeten. Zo zorgen ze enkel voor verlichting van de tekst.

Waar “Het grote berenvoorleesboek” echt de kaart trok van “voorlezen voor jonge kinderen” is “De fanfare van Heuvelbos” een boek vol dubbele bodems ; liefde, drank en depressies. En filosofie. Waarom de olifant bijvoorbeeld liever geen blauwe bloempjes eet: “gras heeft geen oogjes”. Hij vindt dat de bloempjes zo lief kunnen kijken. Hier en daar wordt het boek een beetje melig, zoals bij de regendans: “Kom grizzly. Ze maakten een kring. De Olifant greep met zijn slurf het korte staartje van de beer. Maroni pakte de Olifant bij zijn oor en de grizzly bij zijn linkervoorpoot. En zo dansten ze, tot ze alle drie kletsnat waren.

Er wordt ook niet vergeten dat “De fanfare van Heuvelbos” striktgenomen een tweede berenvoorleesboek zou kunnen zijn: de beren in dit boek zijn allemaal “opgeleid” om als speelgoedbeer kindertjes gelukkig te maken, maar zij zijn dit eigenlijk een beetje moe. Ze willen veel vrijer zijn. Gepetto, de speelgoeddokter, die we ook kennen uit Pinnocchio, krijgt ook in dit boek de rol die hem op het lijf is gesneden: die van vriendelijke oude man, zonder ooit naïef te zijn.

Een crème van een boek!

De fanfare van Heuvelbos : de glorieuze en grappige lotgevallen van Ridder Louis MPoint en tal van andere beren / Henri Van Daele ; Klaas Verplancke.- Leuven : Van Halewyck, 2009.- 214p.: ill.- ISBN 978 90 5617 942 7

vrijdag 2 april 2010

Gewonnen bij KJV Gent in 2010!

Benieuwd naar wie in 2010 bij KJV Gent in de prijzen viel?  Graag applaus voor....

in groep 1 (-6 jaar)
 

 
  1. Keepvogel: nachtpannenkoeken / Wouter van Reek
  2. Onderzeeboot / Bart Van Nuffelen en Bert Dombrecht
  3. over de blauwe, gele, rode, groene, oranje, paarse, roze, bruine, grijze, appelblauwzeegroene, witte en zwarte WOLF / Meneer Zee en Gitte Van Coillie
in groep 2 (6-8 jaar)

  1. Dievenschool op vrije voeten / Dirk Nielandt en Helen van Vliet
  2. Jubelientje weet de weg / Hans Hagen en Philip Hopman én De ijsfabriek / Linda Groeneveld
  3. De dromen van Boeba / Agnès De Lestrade en Tom Schamp
in groep 3 (8-10 jaar)


  1. Kika en Bob op glad ijs / Kristien In't Ven en Vincent Bal
  2. Red mijn hond! / Anna Woltz en Saskia Halfmouw
  3. Elvis de draak en de voorlaatste dronzel / Stefan Boonen en Bart Schoofs

 in groep 4 (10-12 jaar)

  1. Wiet Waterlanders en de echt aardige rechters / Mark Tijsmans
  2. Sam Smith en de dragons / Jonas Boets
  3. Van Henni uit de Steenstraat aan de jongen in Berlijn / Elizabeth Honey en Heike Brandt

in groep 5 (12-14 jaar)
  1. Gone = verlaten / Michael Grant
  2. Prins van de hel / Wendy Stroobant én Een lied voor Lore / Hedwig Van de Velde
  3. Misschien morgen / Patricia McCormick
in groep 6 (14-16 jaar)

  1. De woorden van zijn vingers / Marian De Smet
  2. De gelukvinder / Edward van de Vendel en Anoush Elman
  3. Opzoek naar Violet Park / Jenny Valentine