maandag 31 mei 2010

Dit is het volgende...

Ik geniet nu van wat ik een zakje Chocotoff noem: het nieuwe boek van Pieter Aspe "De Vijand".  Misschien schrijf ik er nog eens wat over, binnenkort.
Dit weekend bezocht ik het boekenfestijn, met dit keer VEEL moois in de tassen naar huis.  En dat is eigenlijk een beetje een zeldzaamheid.  Onder dat moois, met "Gebroken soep" en "Keepvogel: nachtpannenkoeken" ook "De uitvinding van Hugo Cabret".  Dat is het boek waarmee ik "De vijand" ga wisselen.  Ik heb het amper ingekeken en ik ben al verkocht.  Die tekeningen!  Die lay-out!  Die zwarte bladzijden met witte achtergrond en zwarte letters!  Die tekeningen waarop het verhaal verder gaat waar de tekst ophoudt!  Hmm!  Of het goed is?  Eehh, dat zal moeten blijken...

zondag 30 mei 2010

Alles gaat voorbij, maar niets gaat over / Daniël Billiet

In 2005 verloor Daniël Billiet zijn vriendin Greet door zelfdoding. Aan het begin van dit boek staat de boodschap: “voor alle Greetjes in de hemel, op de aarde, en op alle plaatsen”. Hier kon helaas net zo goed een andere naam gestaan hebben. Dit boekje is een ode aan haar, en wil de lezer een inkijk bieden over het leven van de auteur, met haar, en later zonder haar. Hoe moet je verder? Hoe zie je de mensen rondom je, die er wel nog zijn, en die “willen dat je leeft”, zoals in het gedicht: “Zoon, dochter”. Dit boekje is erg donker, maar ik geloof dat ik vind dat dat zo moet. Je kunt niet licht over de zelfdoding van een naaste gaan.

De cover van dit boekje bestaan uit wit, donkerder paars en roze. En uit aardbeien, die ook in het boekje aanwezig zijn. Het is één van de puurste bundels die ik de laatste jaren gelezen heb, en dat komt niet alleen door de gruwelijke herkenbaarheid van de stukken in dit boek. “Gedichten” kun je de stukjes namelijk niet altijd noemen: soms zijn het liefdesbriefjes, of gemijmer over gemis. En herinneringen, heel veel herinneringen. En pijn. Veel pijn. Want ook de titel is helemaal waar: “Alles gaat voorbij, maar niets gaat over”. Want met de zelfdoding van een naaste blijf je je hele leven worstelen, ook ik kan het weten. En al is het waar: er groeit een cellofaantje of een korstje over het gebeurde, en de trein tuft rustig voorbij, maar met één vingerknip knalt de trein, val je het korstje van de wond af, en scheurt het cellofaantje, vaak ongevraagd, en altijd hevig.

Sommige boeken zijn een verplichting, zoals “Alles gaat voorbij, maar niets gaat over”. Mensen die dit meemaakten, zullen of kunnen er zeker troost in vinden, maar het katapulteren tot zelfhulpgids na zelfdoding, is het boek, de auteur en zijn lief zwaar oneer aandoen. Want dat is het boek geenszins. Maar of het altijd poëzie is, betwijfel ik, er zijn stukken die naar poëzie neigen, maar meer nog zijn het liefdesbrieven en liefdesverklaringen, en het zoeken naar antwoorden.

Of dit boekje dan enkel bedoeld is voor wie ooit al met zelfdoding geconfronteerd werd? Of dit boek “argeloze lezers” zal hebben? Het antwoord op die eerste vraag is waarschijnlijk volmondig: ja. En dat is goed. De auteur legde in dit werk namelijk ook zijn ziel bloot, en dat is durven. Maar of het boek ook mensen die nog nooit met zelfdoding in aanraking kwamen zal of moet aanspreken? Ten eerste hoop ik van harte dat de doelgroep zo klein mogelijk mag blijven. En twee: waarschijnlijk is dit boek niet voor iedereen, maar dat hoeft ook niet. Of dat zou zelfs niet mogen. Dus in die zin heeft “Alles gaat voorbij, maar niets gaat over” genoeg aan een kleine groep lezers.

Achter de voor- en achterflap kun je het boekje openslaan, en lees je commentaren van mensen. En je ziet een foto van Daniël Billiet en zijn lief. Ook dat is een zeer gedurfde zet, en sluit een sterke bundel af.

zondag 23 mei 2010

Juwelen van stras / Carli Biessels ; Martijn van der Linden

Elske woont nu al een paar maanden in het grote huis in Middelburg. Ze kan de zondagen niet meer tellen. Er vliegen vliegtuigen over, die af en toe bommen gooien. Het is oorlog.


Nog een oorlogsverhaal. Alleen wordt dat in dit boek nooit heel erg expleciet, al is dat gegeven wel voortdurend aanwezig. Wanneer Elske meegaat met tante Gé, die ze anders nooit bij naam noemt en het nu toch doet, staat er zelfs in de tekst dat ze vergeten is om de gele ster van Elskes jas te doen. Dus Elske is een Joods meisje dat – waarschijnlijk – bij een familie die in dat grote huis woont, onderduikt. Samen met nog andere mensen, waaronder Leendert. Zij mogen nooit de telefoon opnemen: dat mogen alleen tante Gé, Ingrid en Klara, die Elske “nichtjes” moet noemen en oom Ko. Ze heeft ook een andere familienaam gekregen.

Ze leert lezen en schrijven, met behulp van een letterdoos, en maakt al heel snel eigen versjes.

Alles draait om de familie en het grote huis, en wat ze doen. Af en toe sijpelt er iets van het gegeven “Oorlog” door, en dat mensen geen auto’s meer hebben. De oorlog wordt tastbaar als de mensen uit het grote huis alle waardevolle bezittingen in een kuil in de tuin begraven, of wanneer er weer een lege plek aan tafel is. Elske weet niet goed wat ze hiermee aan moet, merkt de lezer, maar het beukt nooit op de lezer in, en het verhaal blijft luchtig van toon. Juwelen van stras, slaat op een cadeautje van geslepen glas (nepjuwelen, dus, dat de hele familie krijgt wanneer ze bij Oom Jo’tje in Het Silveren Seepaerd gaan dineren. Later in het boek wordt net dat restaurant gebombardeerd. Elske heeft trouwens een vogel met een oogje van blauw gekozen. Waarom het boek deze titel heeft, Juwelen van stras, dus, is mij niet geheel duidelijk, en dat het over juwelen van Stras gaat, geslepen glas, biedt mij ook geen meerwaarde. De tekeningen zullen bovendien niet echt meer twaalfjarigen aanspreken. Toch is dit als geheel een mooi en goed verzorgd boek, waarmee een jonge lezer weer wat opsteekt over hoe het in oorlogstijd geweest kan zijn. Ook in dit boek wordt het verhaal verteld vanuit een “ik” perspectief, wat de betrokkenheid van de lezer kan vergroten.

Juwelen van stras / Carli Biessels ; Martijn van der Linden.- Tielt : Lannoo, 2009.- 93p.: ill.- ISBN 978 90 209 8189 6

zaterdag 15 mei 2010

Airtime / Marc van Velzen

Sebastiaan, een jaar of 12, is pas uit Holten, een Hollands boerengat, naar Amsterdam, een Nederlandse grootstad. Zijn vader is beeldhouwer, en die hoopt dat Amsterdam hem nieuwe inspiratie zal geven. Het lukt Sebastiaan niet om vrienden te maken op school. En er is Jort, een ploert eersteklas, een haantje-de-voorste die de hele klas met zich meekrijgt. Jort moet niets van de boerenlul, die hij vindt dat Sebastiaan is, weten. Sebastiaan werd niet uitgenodigd op zijn verjaardagsfeestje, en hij voelt zich alleen. En dan gaat alles plots snel: Jort wil voor eens en altijd duidelijk maken wie de baas is: Als Sebastiaan een tatoeage durft te laten zetten, is hij aanvaard in de klas…


Zeer knap, zeer Nederlands verhaal. De mensen in dit boek zijn allemaal zeer werelds, vooral als je hun dialogen leest. Je hebt niet het gevoel dat je een kinderboek leest, maar dat is goed, dat geeft dit boek het soort cool over zich, dat het helemaal verdient. Het boek heeft een zeer zuiver taalgebruik, en het is ook geen boek dat persé goed moet bevonden worden voor de tien- a twaalfjarige doelgroep. De klassenstrijd die heerst is duidelijk aanwezig, maar niet meer dan dat: de leerkrachten op school zijn in dit boek aanwezig, maar maken geen deel uit bij wat de jongeren doen, dat moeten de jongeren helemaal zelf weten. Zelfs het zetten van een tatoage is geloofwaardig, en een auteur die naar populariteit zou hengelen, zou dit misschien NIET in zijn boek verwerken: je mag onder de zestien geen tattouage zonder toestemming van je ouders, en dat weet Toni ook. Maar hoe kan Sebastiaan nu de weddenschap winnen? Dan komt een rondje stunten met een BMX op de proppen… Wie van hen beiden zal winnen, zal de verhoudingen in de klas voor altijd veranderen. Maar dan krijgt Jort dat ongeval… Dat ongeval had overigens niets met de stunt te maken, en dat maakt het boek OOK weer zo geloofwaardig: De stunt wordt uitgevoerd in de tramremise ergens in Amsterdam (de stad heeft een prominente rol, met zelfs straatnamen toe, wat voor Vlaamse lezers waarschijnlijk geen herkenning zal oproepen, maar het stoorde me niet), en wanneer de bewaker Jort en Sebastiaan betrapt, rijdt Jort tegen een aankomende tram aan, waardoor hij in het ziekenhuis belandt. Judith, de vriendin van Jort, heeft alles gefilmd, en daar is Jort, wanneer hij uit het ziekenhuis komt heel erg bang voor: hij zal uit zijn rol als leiderfiguur vallen. Maar dat is zonder Judith gerekend: zij heeft zijn ongeval netjes uit het filmpje geknipt, ook al is dat niet gebruikelijk bij filmpjes op het net.

Zeer geloofwaardig boek over het leven op school, en vooral naast school. Over hoe je als nieuwkomer je plek moet veroveren, en over meetellen en niet meetellen. In het nawoord van Marc Van Velzen staat dat je goed moet nadenken over de stunts die in het boek voorkomen, dat ze gevaarlijk zijn. Van Velzen heeft vroeger deze dingen ook gedaan, zo schrijft hij.

Airtime / Marc van Velzen.- Amsterdam : Querido, 2009.- 157p.- ISBN 978 90 451 0982 4

vrijdag 14 mei 2010

Hebbeding: over hebben en zijn / Kristel Deweerdt; Margot Dieleman

De titel zegt letterlijk waarover dit boekje gaat, en toch is dit een verrassend kleinood. Een meisje zegt dat ze een meisje van 11 is: “ik BEN 11 jaar”. Terwijl ze in het Frans zeggen dat iemand 11 jaar HEEFT. Dit klinkt alsof je een erg belerend boekje zal te lezen krijgen, maar eigenlijk is dit niet zo. Het boek bevat erg mooie foto’s, die je (helaas) niet met één personage kunnen laten vereenzelvigen. Je kunt niet opmaken wie het meisje zou kunnen zijn die je laat meekijken in haar leven. De foto’s laten je dromen van een mooie zomer, met water en bergen. Of dat er tussen hebben en zijn nog een lange weg is af te leggen: je kunt een trompet hebben, maar je bent daarom nog geen trompettist. Daartussen ligt nog een lange weg. Of nog: ik heb een broer, maar ik ben geen broer. Ik heb twee zussen en ben een zus. Hoeveel zussen heeft mijn broer? Of: ik heb weinig, en soms vind ik dat veel. Ik heb veel, en soms vind ik dat weinig. (Mooi dat dit eens in een boek zo expliciet wordt vernoemd. Dat klinkt een beetje zweverig, maar het laat mensen ook nadenken over wie ze zijn. Ben je wat je hebt? Of heb je wat je bent? Etc.

Dat de auteur en fotografe een kind van elf al laten nadenken over het hebben van een huisje, een tuintje en een boompje lijkt me vergezocht, ook al zie je op de begeleidende foto een dekbed, wat er op kan wijzen dat ze een kamp wil gaan bouwen.
Ons meisje van 11 heeft ook een hond, waarvan ze het baasje is. We zien een zwarte hond op de bijbehorende foto. Ik BEN de baas, ik HEB het voor het zeggen, gaat ook over een hond, maar dit is een ander ras, wat op de foto staat. Dit hoefde niet zo. Verder ook taalspelletjes: Ik ben op Ben. Maar als oma zegt: ik ben op, is ze op niemand. Terwijl opa wanneer hij dat zegt, niet meer in bed ligt.
Grappig, maar absoluut niet vrijblijvend. Het boek is geen verhaal, maar het is ook geen “krampachtig iets gemaakt over “hebben en zijn”.
Hebbeding: over hebben en zijn / Kristel Deweerdt ; foto’s Margot Dieleman.- Tielt : Lannoo, 2009

donderdag 13 mei 2010

Mijn broer, de nieuwe en ik / Martha Heesen

Toon en zijn oudere broer Jan groeien op in een huis samen met hun ouders. Een huis waar altijd wel nog andere kinderen rondlopen. Kinderen die niet van hen zijn, pleegkinderen. Elk kind heeft zijn eigen verhaal. Soms zijn het kleine kinderen, en soms zijn ze al 17. Soms jongens, soms meisjes. Meisjes moeten Jan en Toon niet zo. Hoewel ze ook wel vaak naar wat rust in huis verlangen. Eerst komt Rufus, een jongen die tegen een fotovriendinnetje praat. Iemand van langgeleden. Of er is Arend, die wil vliegen. Er zijn kinderen die niet ophouden met ratelen, en er is Gertie, die iemand ziet doodgaan door een raam op een erf, waar ze eigenlijk niet mag komen. Er is altijd wel iemand.

Een boek waarvan zelfs de titel met zorg is gekozen. De “ik” uit de titel, is Jan, mijn broer is Toon, en de nieuwe kan altijd wel iemand zijn, zoals blijkt.  Een met zorg omringd boek.
Ook de problemen van de gasten van Jan en Toon’s ouders komen nooit echt helemaal aan de oppervlakte. Je zou kunnen stellen dat iemand een ADHD’ertje is, maar zeker is dat niet, en dat wordt ook niet benoemd. Of dat iemand schizofreen is, omdat hij met een fotomeisje praat, of dat iemand het liefst niet meer op de wereld wil zijn.

Toon aanschouwt de dingen die komen, en vertelt dit zoals hij het ziet aan de lezer. Zo kom je heel dicht bij de personages te staan als lezer, en merk je de auteur niet zo op, als is Heesen natuurlijk wel iemand die kan schrijven. Jan is iemand die wil dat mensen naar hem opkijken, desnoods dwingt hij dit af met harde hand. Over Toon wordt bijna niet gesproken: Jan doet aan sport, en als het niet over de pleegkinderen gaat, gaat het over de sport – zwemmen – van Jan. Toch merk je doorheen de verhalen op, dat Jan en Toon boven alles broers blijven, bijvoorbeeld wanneer Jan zich wil verstoppen in Toons kast, zodat hij Milo, de spraakwaterval, niet meer onder ogen moet komen: Milo vraagt ALTIJD naar Jan, namelijk. Terwijl Jirre van 17, zal gauw eindexamen moeten afleggen, juist graag met Toon met Lego zit te spelen.
Heel erg af boek, zonder ooit één keer belachelijk te worden.
Mijn broer, de nieuwe en ik / Martha Heesen.- Amsterdam : Querido, 2009.-101p .- 978 90 451 0983 1

woensdag 12 mei 2010

Waar is juffrouw Adora? / Tanja Seegers

Ida komt na drie dagen logeren bij haar oma en opa weer thuis, en vindt haar moeder tussen de rommel van HAAR kamer. Ida weet meteen hoe laat het is: het is tijd voor de jaarlijkse Miss Aardbei-verkiezing, waaraan haar moeder zal deelnemen, zoals ze elk jaar doet. Ida’s moeder is van het verstrooide type, en dacht dat Ida even naar de winkel geweest was. Nu dat niet zo is, geeft haar moeder haar meteen een volgend klusje: ze moet hoestsiroop, tomaten, gele, lichtblauwe en lichtgroene zakdoekjes (geen andere kleuren) meebrengen, ze moet uit de bib een romantisch leesboek (wat is een boek anders dan een leesboek?) (geen ander boek!) meebrengen, én ze moet juffrouw Adora van de trein afhalen. (Waarom een moeder een kind van elf met al die dingen opzadelt, is mij een raadsel, maar goed, we zullen maar denken dat een auteur een insteek zoekt voor een boek). Juffrouw Adora is de vroegere zangleerkracht van Ida’s moeder, en zij zal haar helpen, of moeten helpen, met haar zangnummer op de Miss-Aardbeiverkiezing. Het enige wat Ida echter van Juffrouw Adora heeft, is een oude foto. Hoe moet ze deze vrouw in ’s hemelsnaam gaan herkennen tussen allemaal mensen die OOK van de trein stappen?

Wanneer Ida de trein ziet aankomen waarin juffrouw Adora zich zou moeten bevinden, gaat ze opzoek: allerlei mensen worden op een wel heel vreemde manier opgewacht: luidkeels zingende mensen op het perron, trapjes VOOR de treindeuren, in het station heeft een man duiven zitten vangen, de inkomdeuren zijn met zeven, waarvan er eentje is die “geen zin” boven zich heeft hangen. Maar … Er stapt niemand van de trein die voldoet aan de beschrijving van de foto, en niemand die naar appel en kaneel ruikt, zoals haar moeder zei. Dus stapt Ida op de trein. Daar vind ze in een van de wagons, de juiste vrouw. Maar wat ze ook probeert: juffrouw Adora komt niet van de trein, en die vertrekt: Met juffrouw Adora, en mét Ida. Wat nu?

Gek verhaal, zonder uitdieping van de karakters van de personages. Wat ze doen, en één karaktertrek, zoals “de blije vrouw” worden wel uitvoerig beschreven. Vooral wat ze doen. Er wordt bijna het hele boek door op de trein doorgebracht: in de coupé, of in de wagon der stilte, waar Juffrouw Adora en Ida steeds naartoe gaan en dan cake met aardbeien en slagroom eten. De gekste mensen passeren de revue: mannen zonder gedachten, die later in een pension, waar we Ida ook zullen terugvinden, ook opduiken, en op kaartjes die de pensionhoudster hen aanreikt, aflezen wat ze moeten denken. Zoals het eten van bloemkool en spruitjes als ontbijt. Of een vrouw met vijf niet opgevoede kinderen, die de hele tijd op de banken van de trein heen en weer rennen. De conducteur van de trein beslist wanneer er gestopt wordt, en of er vrolijke mensen staan te wachten. Is dit niet het geval, MOET je blijven zitten. Zo brengt Ida drie dagen en drie nachten door op de trein, waarbij ze ’s nachts opmerkt dat Juffrouw Adora een brief schrijft. Aan wie schrijft ze deze brief? “Waar is juffrouw Adora?” dekt de hele lading van dit boek, ook wanneer ze op een ochtend verdwenen blijkt te zijn. Dus vindt Ida dat ze maar opzoek moet naar Juffrouw Adora. Maar hoe komt ze van de trein? Waar is ze? Dat weet ze helemaal niet, en dat stoort me een beetje als lezer. Het verhaal is op deze manier een beetje té. Ida springt uiteindelijk met hulp van de duivenman van de trein, waarbij ze haar knieën lelijk bezeert. (Ze springt van hoog, want zonder de trapjes gaapt er een leegte van de trein naar de grond.) Bovendien heeft ze alleen een oud nachthemd van Juffrouw Adora aan: het is immers middenin de nacht. Ze begint dus maar te lopen op goed geluk, en komt aan bij een pension. De pensionhoudster vraagt of ze denkt. Dat vindt Ida een rare vraag, en ze zegt dat ze het niet weet. Zo komt ze elf mannen zonder gedachten tegen. Maar Ida heeft al snel door dat er iets niet klopt: op een ochtend zijn haar spullen weg “Ik heb mijn spullen niet meer” is Ida’s gedachtengang hierover (Maar het zijn haar spullen zelfs niet): het koffertje van Juffrouw Adora, en haar portret. Er is echter een bondgenoot voor Ida: de Dichter. Hij vertelt haar dat de pensionhoudster steelt als de raven, en dat ze maar eens moet proberen om in de keuken te geraken. Ze moet er wel rekening mee houden dat de pensionhoudster nooit slaapt. Zou Ida moeten proberen om haar in slaap te lezen? “Zodra de pensionhoudster slaapt”, zal Ida haar spullen, die ze inderdaad in de keuken zag staan, en het portret van Juffrouw Adora, dat ze terugvind in de ijskast (en ook dat is voor de lezer vreemd, maar de personages lijken zich dat niet af te vragen, wat me ook al stoort. Een beetje verwondering over wat gebeurt buiten de trein, en over bloemkool eten in de ochtend, het zou niet misstaan. De bloemkool kwam echter ’s morgens op tafel omdat de mannen zonder gedachten dat goed vonden. Maar een lachsalvo van een buitenstaander zou dit gekke verhaal IETSJE minder gek maken, en dat mocht wel. Het is een beetje té, volgens mij. Ida gaat op het allerlaatst, ze heeft een optocht meegemaakt, heeft een gekke oude vrouw ontmoet die in spreekwoorden praat, korte wegen, lage wegen, en middellange wegen naar het huis van Juffrouw Adora gevolgd, en heeft haar uiteindelijk teruggezien, in de optocht, waarin het hele dorp meeloopt. Het boek is slecht geredigeerd, en bovendien staat er zelfs een kanjer van een taalfout in, wanneer uitlekt wat Juffrouw Adora op haar kerfstok heeft, en waarom ze steeds wegwil: ze heeft een testament vervalsd. Vervalsd? Waarom let een redactie niet op dit soort fouten? Het heeft ook slechte zinsconstructies, waardoor het taalgebruik stroef is: “Wat een goed idee. Ik loop met je mee. Het is al zo lang geleden dat ik in het landhuis ben geweest. Is dat goed? Dit klinkt alsof ze vraagt of het goed is dat ze al zo lang niet meer in het landhuis “Huize Heuvelhof” is geweest. Terwijl haar vraag was of het goed is dat ze met Ida mee loopt.

Waar is juffrouw Adora? / Tanja Seegers.- Antwerpen : Manteau, 2009.- 258p.: ill. ISBN 978 90 2232362 5

zondag 9 mei 2010

De Slashreeks: pluimen, goud- en zilverstukken


Gisteren besloot ik om de avond de avond te laten zijn. Ik kijk een uurtje tv, en maak daarna een pot thee. De pot thee dient om bij “Latino King” op te drinken. “Latino King”, een boek van Bibi Dumon Tak en Castel gaat over een achttienjarige jongen, die betrapt wordt bij het drugs smokkelen. Hij wordt noch in Nederland, (de jongen is afkomstig uit Rotterdam, zo blijkt uit het boek), noch in België geklist. Hij wordt geklist in de Dominicaanse Republiek. Ja, die republiek waar veel mensen toch zo graag eens op vakantie gaan. Ik verzeker het je: wanneer je vanuit dit boek mee de gevangenis in gaat daar, ga je daar heel anders over denken. Meteen wordt de jongen (dat viel me geleidelijk aan op: op de flap staat wel “Bibi Dumon Tak en Castel”, maar in het boek zelf heeft de jongen geen naam.) in een cel gegooid met héél veel andere mannen, die niets liever zouden willen dan hem te bespringen. Je leeft als lezer enorm mee met hoe de jongen zijn leven er de komende acht jaar (hij heeft acht jaar cel gekregen) zal uit zien. Maar dan kennen de bewakers, met sadistische genoegens en knuppels in aanslag “Mama-Tigré” nog niet… “Latino King” is alweer een boek dat beukt. Blijkbaar heb ik een boon voor Tak, na haar boek “Soldaat Wojtek” ging ik meer van haar lezen, en vind ik al haar boeken haast even goed. “Latino King” is wel haar eerste boek waarin in echt een verhaal te lezen krijg. Alle andere boeken zijn strikt genomen non-fictie boeken, “Soldaat Wojtek” eigenlijk ook.

“De gelukvinder” was het eerste boek in de Slashreeks, en was meteen een schot in de roos. Dit boek werd geschreven door Edward van de Vendel (die deze reeks heeft opgezet) en Anoush Elman. Dit boek gaat over een familie in Afghanistan, die op de vlucht moeten voor de oorlog daar. Een staalharde blik op wat vluchten naar een ander continent zelfs, omdat er oorlog is in je eigen land, met je doet, en hoe je je daar moet doorslaan. Vanzelf ga je heel anders over “het vluchtelingen probleem nadenken, en gaan je ogen open.

“Voor jou, tien anderen” van Mirjam Oldenhave en Cynthia Van Eck gaat over pleegzorg, bekeken door de ogen van een meisje die dit heeft meegemaakt, en kon “mama Riet” eigenlijk wel voor al haar pleegkinderen zorgen?

“Als niemand kijkt” van Marjolijn Hof en Iris Kuijpers gaat over de harde balletwereld. Over je lichaam afbeulen om te voldoen aan de harde eisen die worden gesteld om tot een balletopleiding toegelaten te worden. Over twijfels of dit nu is wat je wil. Over veel yoghurt moeten eten om op gewicht te kunnen blijven.

“Alles is weg” is geschreven door Anke Kranendonk en haar nichtje Lieke Kranendonk, die haar beste vriend verliest bij een ongeval.

“Hou van mij” door Corien Botman en Yasmine Van Leur gaat over een meisje dat opzoek is naar de liefde van haar moeder. Zou ze liefde kunnen geven aan een eigen kind, ook al is ze nauwelijks 17?

Ik merk bij mezelf op dat ik wanneer ik de boekhandel binnenstap, als ik weet dat “het nieuwe Slashboek” er is, ik meestal niet echt kan zeggen wie het geschreven heeft. Want al zien de covers er heel hip uit, en hebben ze allemaal dezelfde lay-out, die eigen is aan een reeks, ik WEET intussen dat “Slashboeken” kwaliteit zijn. Enkel “Hou van mij” kon me minder bekoren, omdat ik met bijna totaal niet kon inleven in de belevingswereld van een zeventienjarige met een kind. Het deed me ook te weinig om lang te blijven hangen.

Maar wat is dat dan met “ballet”, waar ik nog veel minder mee heb, en dat dit boek me toch aanspreekt? Kunst? Liefde voor klassieke muziek? Een buurmeisje op ballet? Misschien. Feit is dat “Als niemand kijkt” me wel – alweer – erg aansprak.

“Voor jou tien anderen”, bood vooral erkenning wanneer het meisje ouder werd, en een eigen leven opbouwt, weg van mama Riet en de andere kinderen. Wanneer je nog eens, een hele tijd later, telefoon krijgt van “collegaatje” van bij mama Riet, lang geleden, merkt dat je eigenlijk niets meer te zeggen hebt. En weg wil blijven, omdat je nu je eigen leven hebt.

“Alles is weg” is het enige boek uit de Slashreeks, tot nu toe, waarin ik echt nog niet ben durven beginnen.

Over “Latino King” las u al.

De boeken hebben allemaal dezelfde lay-out, eigen aan een reeks, wat de herkenbaarheid verhoogt. “De gelukvinder” was het eerste en meteen ook enige boek in de reeks met een gat in de cover en een schutblad achter de voorflap, waarop de titel stond. Dit zorgde er echter voor dat mijn exemplaar van “De gelukvinder” bijna zijn voorplat kwijt is. Nu heeft de reeks enkel op de titelpagina dezelfde stijl om de titels te zetten, zonder vermaledijd gat in de cover.

De reeks heeft een grote dosis inlevingsvermogen van de auteurs, voor de “bijzondere jongere”, waarmee ze hun boek maken. En een ferme dosis moed van de jongeren die hun verhaal aan een auteur willen vertellen. Er wordt wat mij betreft nooit gezocht naar sensatie of medelijden. Ook van “reality” zoals men het soms op televisie ziet, blijft de reeks ver, en dat verdient echt applaus. Wanneer komt het volgende Slashboek? Volgende week?

maandag 3 mei 2010

Gaat u kinderboeken blijven schrijven?

“Wanneer schrijf je eens een boek voor volwassenen?” Het is een zinnetje dat helaas maar al te vaak opduikt op televisie, wanneer men eens een zeldzaam interview met een jeugdauteur heeft op televisie. Welke stommeling schrijft er nu in ’s hemelsnaam kinderboeken? Peter Verhelst kreeg onlangs nog alle lof toegezwaaid over zijn samenwerking met Carll Cneut, voor hun prachtboek “Het geheim van de keel van de nachtegaal”. Eigenlijk durf ik te betwijfelen of “Het geheim van de keel van de nachtegaal” - een vrije, zeer literair hoogstaande bewerking van het sprookje “De nachtegaal van de keizer” – dezelfde soort aandacht zou gekregen hebben mocht die bewerking gedaan zijn door pakweg Ed Franck, die al heel wat bewerkingen van klassiekers op zijn naam mocht schrijven. Want was Peter Verhelst niet de auteur van het alom bejubelde (terecht) “Tongkat”, een boek voor volwassenen, en heeft hij niet nog meer “echte boeken” op zijn naam?


Waar het mij om gaat, en waarom ik dit stuk schrijf, is dat men er maar beter mee stopt om zo afschuwelijk denigrerend te blijven doen als het om kinderboeken gaat, wanneer men er (hoera, en toch zijn we daar blij mee) in “De Gouden Uil” aandacht aan besteed. Twintig minuten! Op TV! Waarbij Frieda Van Wijck het niet kon laten om Ditte Merle te vragen of ze doorging met het schrijven van kinderboeken. Mensen vragen zich dan ook graag af, dat is hip, wanneer ze eens “een echt boek voor volwassenen” gaan schrijven. Ik geef trouwens applaus voor Jelle Van Riet, die Van Wijck lik op stuk gaf in haar antwoord op Van Wijck’s vraag: “Ga je nu ook kinderboeken blijven lezen?” waarna van Riet “Benny Lindelauf” antwoordde. Goed zo!

Waarom al dat “ach, het zijn maar kinderboeken” – gedoe? Ik raak er met mijn 32 lentes, zonder kinderen, want dat komt ook nog vaak naar voor: “ja hoor, ik lees graag kinderboeken, want ik heb kinderen”. (En dus moet ik wel) – niet wijs uit. Want als je kinderen maar blijft overstelpen met 1. pulp uit wat “De boekenafdeling van de supermarkt” heet, of 2. enkel wat kinderen leuk vinden, dan kom je niet veel verder dan een stel kleurpotloden en een kleurboek, geloof ik, wat misschien kort door de bocht is. Maar waar het om gaat is dit: zwijg de kinderboeken wat mij betreft gerust dood, ik overgiet ze met graagte met liters levenselexir. Maar wat willen de mensen die zomaar aan een kinderboekenauteur durven vragen “of ze kinderboeken zullen blijven schrijven”, “ga je kinderboeken blijven lezen?” dan? Een driejarige “Sprakeloos”, “Kartonnen dozen” van Tom Lanoye opsolferen? “De Engelenmaker” van Stefan Brijs”? Daar staan geen prenten in, en die bladzijden hebben geen aanlokkelijke kleuren hoor. Misschien wordt een kleintje er zelfs een beetje depri van: dat kan hij / zij helemaal nog niet lezen! Echt niet. Al zijn dat wel “echte” boeken, in hun optiek, en als we de lijn doortrekken, wat ik met dit stuk even wil aantonen.

Ook op bladzijden vol kleur, en met maar één regel tekst (of geen tekst) staan dikwijls pareltjes: denk maar aan Keepvogel (3+), “Uil en Leeuwerik”, en de twee opvolgers “Zwaan” en “Groot van Liefde” van Ianka Fleerackers en Sebastiaan Van Doninck. Of je rustig in slaap valt van de mooie maar toch wel drukke prenten valt met je 3+ misschien te betwijfelen, maar misschien heb je er wel wat aan als je vijf bent met “Welterusten iedereen” van Edward van de Vendel en Sebastiaan Van Doninck.

Want lezen is ZO belangrijk. Alleen niet voor onze televisie en radiomakers, zo blijkt al te vaak. En toch: een kind straalt wanneer hij je vol trots komt zeggen dat hij in het eerste studiejaar heeft leren lezen. Alleen is dat niet met echte boeken. Niet? “De Luie stoel” (Tine Mortier en Ann De Bode), “Eend” (Jonas Boets en Veerle Derave), om maar twee voorbeelden te noemen.

En beste TVmakers, Radiomakers, er zijn zelfs auteurs die kinderboeken én boeken voor volwassenen schrijven! Echt waar! En ze doen dat goed! Ook echt waar! Bavo D’hooge, om maar één iemand te noemen. Hij heeft al een aantal succesvolle thrillers afgeleverd, maar hij schrijft ook kinderboeken: én voor 10+ers (Satergeschater, bijvoorbeeld) én voor 8+ers! (Sus Oktopus, bijvoorbeeld) Echt waar! Gruwelijk hé? Nu kan hij niet in een hokje!

zondag 2 mei 2010

Geel gras / Simon van der Geest

Wanneer de elfjarige Fieke op een ochtend wakker wordt, in haar tentje op de camping ergens in Frankrijk, en haar hoofd naar buiten steekt ziet ze het ondenkbare: geel gras. Geel gras van de plek waarop het tentje van haar ouder stond. Aan een waslijntje: rode theedoeken: ook vergeten! Haar ouders zijn Fieke gewoon vergeten! Wat nu?


En dan zou een wanhopige zoektocht of een gigantische huilbui kunnen volgen. Niet dus. Fieke heeft haar op haar tanden (misschien komt dat wel omdat ze Nederlands is?). Ze loopt naar het kasteel verderop, zoekt een grote tak, en loopt naar boven, om met de boom voor het raam van het kasteel, te kennen te geven, aan de auto’s op de weg, dat ze wil gevonden worden. Maar niets helpt: haar ouders komen niet terug. Ze zijn van het kaliber: “wij vergeten altijd wel iets, maar we weten nooit wat”. Ook nu overdenkt Fieke waaraan haar ouders denken, iets dat ze vergeten zouden kunnen zijn: “ik heb het gevoel dat we iets vergeten zijn, maar ik weet niet wat.” “Dat zeg jij altijd. Het zal wel iets kleins zijn” waaraan Fieke even verder in het boek toevoegt: “Rode theedoeken! Dat is het!” Maar Fieke is een lefgriet, die niet bij de pakken blijft neerzitten. Ze leert Jantwan kennen, die eigenlijk Jan Antoine heet, maar dat is zo lang. Jantwan is een jongen die van zijn ouders nooit iets mag, en is daarmee de tegenpool van Fieke: terwijl zij vertelt dat ze alleen op vakantie is (later komt uit dat ze liegt, natuurlijk), vertelt Jantwan dat hij niet mag zwemmen, niet mag dit, en niet mag dat. Samen besluiten ze om ’s nachts watergeesten te zullen zijn, en onder water naar de maan te kijken. De maan onder water is erg mooi. Fieke en Jantwan raken elkaar ook kwijt, maar vinden elkaar ook weer terug. Zonder groot drama. “Waar was je nou, ik zocht je” “Ik was steeds hier in de straat” En dat is dat, en Fieke en Jantwan zijn blij dat ze elkaar terug hebben gevonden, ook al vond Jantwan Fieke eerst maar een trut, wie gaat er nou als ie elf is, alleen op vakantie. En dat ze liegt hierover, ook dat kan Jantwan maar moeilijk appreciëren.

Op het blog van Jaap Friso las ik dat van der Geest nog lang geen Annie MG Schmidt is. Waarom zou hij dat moeten worden? Annie had haar stijl: grappig en hartveroverend, denken we aan Otje, waarnaar Jaap Friso verwijst, of aan Pluk met zijn rode kraanwagentje. Dat is ook wat Fieke is. Iemand om van te houden. Ergens las ik zelfs dat van der Geest geen Joke van Leeuwen is. Ook dat hoeft niet. JOKE klinkt overigens helemaal niet als SIMON. “Geel gras” is een geestig, fris boek, zonder niet-logische elementen, met gekke bokkensprongen, of taartsprongen: Fieke en Jantwan belanden in een grote taart voor het vrijheidsfeest in Frankrijk, (14 juli?), samen met een stel duiven. Fieke laat begaan, waar Jantwan in eerste instantie een beetje bang is voor het duiven en het donkere van de taart. Wanneer de taart opengaat… komt Fieke tevoorschijn en kijkt iedereen naar haar! Net wat ze altijd al wilde: beroemd worden.

Ik wil het ook nog even over het zuivere taalgebruik van van der Geest hebben, en de mooie zinnen, die beelden oproepen. De zinnetjes worden de lezer niet krampachtig door de strot geramd, of staan niet “nergens voor”: p.52: Er komt een druppeltje bloed op een van de krassen. Een traantje bloed. Het groeit en stroomt langzaam naar zijn kin. Hij merkt het niet.” (Jantwan en Fieke hebben ruzie gemaakt over het feit dat Fieke steeds maar loog, en Fieke heeft, “als een beer in winterslaap iets opengekrabt” (nooit een winterslaper te vroeg wekken) Zelfs die beer in winterslaap komt niet zomaar uit de lucht vallen: “Ik slaap,” zeg ik. “Vandaag hou ik een winterslaap” “Dat kan niet. Het is zomer. Kom”.
Dat klinkt zelfs een beetje als  wat Edward van de Vendel doet.
Meer van der Geest!
Geel gras / Simon van der Geest.- Amsterdam : Querido, 2009.- 103p.- ISBN 978 90 451 0987 9

zaterdag 1 mei 2010

Zeemist / Mariëlle van Sauers ; Tineke Lemmens

Ik heb een schelp in mijn hoofd. (…) Zo begint dit poëtische verhaal. Poëtisch altijd, en in alle facetten van dit boek. De achterflap meldt dat dit poëtische boek gaat over een ongeneeslijk ziek meisje. Maar er wordt over “ziekte” nooit gesproken. De lezer kan wel opmaken dat “de schelp in mijn hoofd” een tumor is, een tumor die groeit. En iedereen in de omgeving van het meisje vindt het heel erg dat ze er niet meer zal zijn. “Waarom is niemand blij omdat ik er ben”? is één van de vragen die het meisje – dat evengoed een jongen kan zijn – zich bij haar naderende dood stelt. Of “waarom is het heelal oneindig en ben ik eindig”? Op het laatst merk je in het boek dat ook het meisje “op het laatst” is. Eten kan ze niet meer alleen, en ze moet gevoed worden. Ze mag niet meer alleen naar zee, hoewel ze daar zo van houdt. Haar vriend is een vis. En schelpen zijn aldoor aanwezig, op de prachtige prenten van Tineke Lemmens, en ook, in het hoofd van het meisje. Alleen: de dokter noemt het niet zo, (en hij kan “het” niet voor haar weghalen). Dit boek sijpelt langzaam bij de lezer binnen, en doet hem ondanks de ernst, wegdromen. Dromen van de zee. En van rust. Dit is geen boek voor even tussendoor, maar een parel die het verdient om gelezen te worden. Je merkt de opstandigheid van het meisje, en het verdriet van haar moeder. (Wanneer ze denkt dat ik het niet zie, kijkt ze met grote natte ogen naar mij). “Waarom huil je”? “Omdat ik zo blij met je ben” (of omdat ik er straks niet meer zal zijn, dat is het) Als het meisje naar zee wil in plaats van naar school, dan mag dat. (Voor de tijd die nog rest, is de lezer geneigd om te denken (en geef hen eens ongelijk). Het ruisen van de zee, en de liefde voor de zee: ook dat is “zeemist”: dat is een wolk. “De zee mist (mij).”, nog een overpeinzing van het meisje, dat soms aan donkere dingen denkt, die ze niet kan tegenhouden.

Een parel van een boek: mooi verzorgd, mooie prenten, net niet te triest, en inderdaad wat de achterflap meldt: poëtisch. Altijd. In alles.

Dag zee
Dag zand
Dag vriend
Tot zo.

Zeemist / Mariëlle van Sauers ; Tineke Lemmens.- Rotterdam : Lemniscaat, 2009.- 50p.: ill.- ISBN 978 90 477 0189 7